nationaal —
Op 18 juni 2024 kwam het Thaise Constitutionele Hof bijeen om te beraadslagen over verschillende spraakmakende zaken, waaronder de petitie van de verkiezingscommissie (EC) om de Move Forward Party (MFP) te ontbinden, een zaak waarbij premier Srettha Thavisin en minister Pichit Chuenban betrokken waren. juridische kwesties rond Thaksin Shinawatra en de verkiezing van senatoren.
De rechtbank onderzocht de petitie van de EC om de MFP te ontbinden, daarbij verwijzend naar beschuldigingen dat de partij probeerde de monarchie en het democratische bestuur omver te werpen. Deze petitie volgde op een verzoek van 29 februari 2024, waarin werd geoordeeld dat het voorstel van MFP-leider Pita Limjaroenrat om Sectie 112 te wijzigen een poging vormde om de regering omver te werpen.
Het verzoek van de EC omvat een verbod van tien jaar voor leden van het uitvoerend comité van de partij om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen of om een nieuwe partij te registreren. De rechtbank heeft de indiening van aanvullend bewijsmateriaal vóór 3 juli 2024 gelast en een hoorzitting op 9 juli 2024 gepland.
In een andere belangrijke zaak heeft de rechtbank opnieuw geoordeeld de petitie ingediend door de voorzitter van de Senaat, gesteund door veertig senatoren, waarin de kwalificaties van premier Srettha Thavisin en minister Pichit Chuenban worden betwist.
In de petitie werd aangevoerd dat Srettha's benoeming van Pichit in strijd was met grondwettelijke normen vanwege Pichit's eerdere gevangenisstraf van zes maanden wegens minachting van de rechtbank.
De rechtbank heeft de petitie met betrekking tot Pichit afgewezen, maar die met betrekking tot Srettha aanvaard en binnen 15 dagen relevante documenten opgevraagd voor verdere beoordeling op 10 juli 2024.
De rechtbank behandelde ook de zaak van voormalig premier Thaksin Shinawatra, die wordt aangeklaagd op grond van artikel 112 of majesteitsschennis en de Computer Crimes Act voor het verspreiden van valse informatie.
Ten slotte heeft de rechtbank een zaak beoordeeld waarin de grondwettigheid van de artikelen 36, 40, 41 en 42 van de organieke wet inzake de verkiezing van senatoren werd betwist.
Het Constitutionele Hof oordeelde unaniem dat deze bepalingen niet in strijd zijn met artikel 107 van de Grondwet en dat de lopende verkiezingen voor de Senaat normaal zullen verlopen.